(Wiskunde - Getal en Ruimte 12de editie, VWO 2 , H8. Inhoud en vergroten)
Gemengde Opgaven H8.
(Opgave 1, 2, 3, 5, 6, 7)
Opgave 1.
a.
(Elk prisma heeft twee evenwijdige zijvlakken: het grondvlak en het bovenvlak. Je ziet dat het grondvlak niet altijd aan de onderkant zit.)
→ Het grondvlak van het prisma is :
→ De oppervlakte van het grondvlak van het prisma wordt berekend als volgt:
- (5 × 4 ) – {(½ × 5 × 3) + (½ × 1 × 2)} = 20 – 8,5 = 11,5 cm²
- inhoud prisma = oppervlakte grondvlak × hoogte
- de inhoud van het prisma = 11,5 × 6 = 69 cm³
b.
→ De piramide E ABCD is:
→ De inhoud van de piramide E ABCD wordt berekend als volgt:
- inhoud piramide = ⅓ × oppervlakte grondvlak × hoogte
- de oppervlakte van het grondvlak van de piramide E ABCD = 4 × 6 = 24 cm²
- de hoogte van de piramide is 5 cm
- de inhoud van de piramide E ABCD = ⅓ × 24 × 5 = 40 cm³
c.
→ De piramide E KMGF is:
→ De inhoud van de piramide E KMGF wordt berekend als volgt:
- inhoud piramide = ⅓ × oppervlakte grondvlak × hoogte
- de oppervlakte van het grondvlak van de piramide E KMGF = 6 × 2 = 12 cm²
- de hoogte van de piramide is 4 cm.
- de inhoud van de piramide E KMGF = ⅓ × 12 × 4 = 16 cm³
d.
→ Joost plaatst in een balk van 4 bij 5 bij 6 cm een zo groot mogelijke cilinder.
→ Om de cilinder zo groot mogelijk te laten zijn, moet de diameter van de cilinder zo groot zijn als één van de ribben van de balk. Joost kan twee mogelijkheden vergelijken:
- een cilinder waarvan de diameter 4 cm is en de hoogte 5 cm
- een cilinder waarvan de diameter 5 cm is en de hoogte 4 cm.
① Een cilinder waarvan de diameter 4 cm is en de hoogte 5 cm
- de inhoud van deze cilinder = π × 2² × 5 ≈ 62,83
② Een cilinder waarvan de diameter 5 cm is en de hoogte 4 cm.
- de inhoud van deze cilinder = π × 2,5² × 4 ≈ 78,5398
→ Cilinder ② is zo groot mogelijk gegeven de balk. De inhoud van cilinder ② is 78,5 cm³ (rond af op één decimaal).
Opgave 2.
a.→ De inhoud van een messenblok = de inhoud van het bovenste prisma + de inhoud van het onderste prisma
① de inhoud van het bovenste prisma
- inhoud prisma = oppervlakte grondvlak × hoogte
- de oppervlakte van het grondvlak van het bovenste prisma = ½ × (1,4 dm + 0,6 dm) × 2,5 dm = 2,5 dm²
- de hoogte van het bovenste prisma = 1,2 dm
- de inhoud van het bovenste prisma = 2,5 dm² × 1,2 dm = 3 dm³.
(Je kan ook de berekening in cm maken en daarna van cm³ naar dm³ omrekenen.)
- de oppervlakte van het grondvlak van het bovenste prisma = ½ × (14 cm + 6 cm) × 25 cm = 250 cm²
- de hoogte van het bovenste prisma = 12 cm
- de inhoud van het bovenste prisma = 250 cm² × 12 cm = 3.000 cm³
- 1000 cm³ = 1 dm³
- 3000 cm³ = 3 dm³
② de inhoud van het onderste prisma
- inhoud prisma = oppervlakte grondvlak × hoogte
- de oppervlakte van het grondvlak van het onderste prisma = ½ × 8 cm × 20 cm = 80 cm²
- de hoogte van het onderste prisma = 12 cm
- de inhoud van het onderste prisma = 80 cm² × 12 cm = 960 cm³
- 1000 cm³ = 1 dm³
- 960 cm³ = 0,96 dm³
- de inhoud van het onderste prisma = 960 cm³ = 0,96 dm³
③ De inhoud van het messenblok = 3 dm³ + 0,96 dm³ = 3,96 dm³
b.
→ De sleuven in het blok vormen 5% van de inhoud van het blok. Het hout weegt 1200 kg per m³.
→ Het gewicht van het hout is uitgedrukt in m³. 3,96 dm³, de inhoud van het messenblok, moet naar m³ omgerekend worden.
- 1000 dm³ = 1 m³
- 3,96 dm³ = 0,00396 m³
→ De sleuven in het blok vormen 5% van de inhoud van het blok.
- 5% × 4,752 kg = 0,2376 kg
- Het gewicht van het messenblok is 4,5 kg (rond af op één decimaal).
c.
→ Van een ander messenblok zijn de afmetingen de helft van die van het gegeven blok.
- Het andere messenblok is een verkleining van het gegeven messenblok. De vergrotingsfactor k is ½ (=0,5).
→ De vraag is hoeveel gram het kleine messenblok weegt. Het gewicht is gekoppeld aan de inhoud.
- inhoud beeld = k³ × inhoud origineel
- het gewicht van het kleine messenblok = 0,5³ × 4,5144 kg = 0,5643 kg
- 0,5643 kg = 564,3 gram
Opgave 3.
→ inhoud cilinder = π × straal² × hoogte
→ De inhoud van de cilindervormige pijler = π × 10² × (40 + 18) = π × 10² × 58 ≈ 18221,2374
→ De inhoud van de cilindervormige pijler is 18.221 m³ (bereken in gehele m³).
b.
→ inhoud kegel = ⅓ × π × straal² × hoogte
→ de inhoud van het reservoir = ⅓ × π × (92 ÷ 2)² × (64,8 + 18) = ⅓ × π × 46² × 82,8 ≈183474,03
→ De inhoud van het reservoir is 183.474 m³ (rond af op gehelen).
Opgave 5.
- De drie formaten dozen zijn gelijkvormig.
- Formaat A: 150 gram drop kan in deze doos zitten en de lengte van deze doos is 8 cm.
- Formaat B: 540 gram drop kan in deze doos zitten.
- Het gewicht is gekoppeld aan de inhoud.
→ Om de lengte van een doos van formaat B te berekenen, moet je eerst de vergrotingsfactor k hebben.
- inhoud beeld = k³ × inhoud origineel
- k = ³√(inhoud beeld ÷ inhoud origineel)
- Als je een doos van formaat A als het origineel neemt,
- k = ³√(540 ÷ 150) = ³√3,6 ≈ 1,533
→ De lengte van een doos van formaat B is 12,3 cm (rond af op één decimaal).
b.
→ De hoeveelheid karton die nodig is voor de dozen betreft de oppervlakte van de dozen.
- oppervlakte beeld = k² × oppervlakte origineel
- hoeveelheid karton voor een doos van formaat B = k² × hoeveelheid karton voor een doos van formaat A = (³√3,6)² × hoeveelheid karton voor een doos van formaat A
- (³√3,6)² ≈ 2,349
→ Voor een doos van formaat B is 2,35 keer zoveel karton nodig als voor een doos van formaat A (rond af op twee decimalen).
c.
→ Voor een doos van formaat C is tien keer zoveel karton nodig als voor een doos van formaat A.
- hoeveelheid karton voor een doos van formaat C = k² × hoeveelheid karton voor een doos van formaat A
- k² = 10
- k =√10
- inhoud beeld = k³ × inhoud origineel
- Het gewicht van drop die gaat in een doos van formaat C = k³ × het gewicht van drop die gaat in een doos van formaat A = (√10)³ × 150 gram ≈ 4743,41
Opgave 6.
a.
- Raam A: ① rechthoekig, ② 80 cm hoog en ③ de oppervlakte 4000 cm²
- Raam B: ① een verkleining van raam A en ② de oppervlakte 250 cm²
- oppervlakte beeld = k² × oppervlakte origineel
- k = √(oppervlakte beeld ÷ oppervlakte origineel) = √(250 ÷ 4000) = 0,25
→ De breedte van raam B = k × de breedte van raam A = 0,25 × 50 = 12,5 cm
- De breedte van raam A = 4000 cm² ÷ 80 cm = 50 cm
b.
- Muur A: ① 3,2 meter bij 3,8 meter, ② voor muur A is 2,6 liter verf nodig
- Muur B: ① een vergroting van muur A, ② voor muur B is 16,25 liter verf nodig
→ De vergrotingsfactor k:
- oppervlakte beeld = k² × oppervlakte origineel
- Pas op: de verf wordt gebruikt voor de oppervlakte van de muur.
- k = √(oppervlakte beeld ÷ oppervlakte origineel) = √(16,25 ÷ 2,6) ≈ 2,5
→ De hoogte van raam B = k × de hoogte van raam A = 2,5 × 3,2 meter = 8 meter
Opgave 7.
→ De inhoud van de sneeuwbal is met 75% afgenomen.
→ De inhoud van de gesmolten sneeuwbal = 25% van de inhoud van de originele sneeuwbal
- inhoud beeld = k³ × inhoud origineel
- k³ = 25% = 0,25
- k = ³√0,25 ≈ 0,630
- de straal van de gesmolten sneeuwbal = k × de straal van de originele sneeuwbal
- percentuele afname = (afname ÷ OUD) × 100 % ← Zie: H6. blz.59
- OUD = de staal van de originele sneeuwbal
- afname = de straal van de originele sneeuwbal – de straal van de gesmolten sneeuwbal
= de straal van de originele sneeuwbal(1 – k)
↑
ontbinden in factoren, gemeenschappelijke factor, Zie H7 blz. 107
- afname ÷ OUD = {de straal van de originele sneeuwbal(1– k)} ÷ de straal van de originele sneeuwbal = 1– k
- percentuele afname = (1 – k) × 100% = (1 – 0,630) × 100% = 0,370 × 100% = 37,0%
Geen opmerkingen:
Een reactie posten